Dit artikel is geschreven voor en geplubliceerd in De Actuaris.
In het financieel toetsingskader herverzekeren diverse, overwegend minder grote, pensioenfondsen hun risicodekkingen. Dat geldt voor zowel het risicogedekte deel van het partnerpensioen als voor arbeidsongeschiktheid gerelateerde dekkingen. Overwegingen die daartoe aanleiding kunnen geven blijven grotendeels ook spelen in de solidaire en flexibele premieovereenkomst, maar wijzigen in andere opzichten ook. Over het algemeen kan de conclusie worden getrokken dat in het nieuwe stelsel, hoewel die redenen niet doorslaggevend hoeven te zijn, meer reden is om tot externe verzekering over te gaan dan in het huidige.
In dit artikel gaan wij in op verschillen en overeenkomsten in die overwegingen. Vervolgens gaan wij achtereenvolgens in op de financiële opzet en op bijzonderheden in het nieuwe stelsel die aanleiding kunnen geven tot een specifieker productaanbod. Tot slot staan we stil bij het proces om tot besluitvorming over te gaan en de eventuele implementatie ervan.
In essentie blijft de vraag ten aanzien van herverzekering onveranderd: het fonds moet zichzelf de vraag stellen of het de risico’s acceptabel vindt, en of het reden ziet die zelf te dragen. Zoals elke risico-afweging komt dat uiteindelijk neer op een weging van de omvang van het risico en de beloning die tegenover dat risico staat, in dit geval te interpreteren als het niet hoeven betalen van de verzekeringspremie.
Die afweging kan anders uitvallen in de Wtp, in essentie om twee redenen. Ten eerste: het eigen vermogen dat een fonds kent en waarmee schokken kunnen worden opgevangen is in het nieuwe stelsel veel kleiner. De solidariteits- of risicodelingsreserve die gevormd wordt is uitdrukkelijk niet bedoeld voor het opvangen van resultaten ten gevolge van risicodekkingen, en daarmee resteert alleen het eigen vermogen. Dat zal in de regel hooguit enkele procenten van het totale fondsvermogen bedragen. Ten tweede zal het risico veelal toenemen, met name omdat geheel wordt overgegaan op risicogedekt partnerpensioen. Vooral bij oudere werknemers, waar de overlijdenskansen het hoogst zijn, zijn de risicodekkingen aanzienlijk hoger dan ze in het huidige stelsel waren. Dat mede omdat van de natuurlijke afdekking door vrijvallend ouderdomspensioen geen sprake meer is; dat fungeert immers in het nieuwe stelsel niet voor de financiering van ingaand partnerpensioen maar voor die van de toe te kennen biometrische rendementen.
Risicodekkingen verlopen in het nieuwe stelsel via het eigen vermogen. Premies ter dekking ervan (waaraan overigens geen wettelijke vereisten zijn gesteld voor wat betreft de kostendekking) voeden het eigen vermogen, en eventuele schades gaan ten laste van dat zelfde eigen vermogen in geval van overlijdens of leiden tot het ontstaan van een voorziening in geval van arbeidsongeschiktheid. Bij overlijdensrisico leidt een schade tot een vorming van een persoonlijk pensioenvermogen voor de nabestaande, waaraan vervolgens jaarlijkse uitkeringen worden onttrokken. Bij arbeidsongeschiktheidsrisico leidt een schade (via de tijdelijke vorming van een ziekenvoorziening) tot de vorming van een voorziening ter waarde van de toekomstige vrijgestelde premies.
Herverzekering brengt met zich mee dat vanuit het eigen vermogen van het fonds een periodieke premiebetaling aan de verzekeraar ontstaat, en een uitkering van de verzekeraar aan het eigen vermogen bij schadegevallen.
Herverzekering leidt tot een stabieler eigen vermogen, maar ook tot een daling van het minimaal vereist eigen vermogen. De formule op basis waarvan dat minimaal vereist eigen vermogen wordt bepaald kan een (kleine) halvering van het minimaal vereist eigen vermogen tot gevolg hebben.
Risicodekking: Bijzonderheden in het nieuwe stelsel
Behalve dat de overwegingen om al dan niet over te gaan tot risicodekking in het nieuwe stelsel anders zijn, geldt dat ook voor de praktische uitwerking en uitvoering. Wij noemen hier een viertal kenmerken die in de inrichting de aandacht verdienen:
Proces en besluitvorming
Zeker nu de praktijk en het verzekeringsaanbod zich nog moeten vormen doen fondsen er goed aan het proces om te komen tot herverzekering tijdig in gang te zetten. Dat ten eerste omdat de inrichting van de financiële opzet mede bepaald wordt door het besluit om al dan niet (of eventueel gedeeltelijk) te verzekeren: zowel de premiehoogte als de premiestabiliteit, als de hoogte van verschillende balanscomponenten (minimaal vereist eigen vermogen en operationele reserve) wordt erdoor beïnvloed.
Ten tweede is tijdigheid van belang omdat het selectietraject en de contractuele fase, ook omdat de proposities van herverzekeraars nog in ontwikkeling zijn, gepaste zorgvuldigheid vragen.
Dat de eerste aandacht van fondsbesturen uitgaat naar de grote evenwichtigheids- en verdelingsvragen die de transitie met zich meebrengt is op zichzelf volstrekt begrijpelijk en terecht. Toch hoort de algehele balansaansturing in het nieuwe stelsel ook hoog op de agenda te staan. Omdat het risicodragerschap medebepalend is voor die balansaansturing betekent dat ook dat fondsen een analyse of herverzekering van toegevoegde waarde kan zijn niet te ver voor zich uit zouden moeten schuiven.