Op 10 december heeft de belastingdienst de voorlopige fiscale grensbedragen voor pensioenopbouw in 2025 bekend gemaakt. De AOW-franchise voor middelloonregelingen en voor regelingen onder de WTP is gesteld op 18.475 euro. In 2024 was dat 17.545 euro. De fiscaal minimale franchise wordt dus met 5,3% verhoogd.
Opvallender is dat het maximaal pensioengevend inkomen naar het zich laat aanzien niet wordt verhoogd. Naar aanleiding van een aangenomen amendement dat in het kader van de behandeling van het belastingplan 2025 was ingediend blijft het maximaal pensioengevend inkomen in 2025 137.800 euro. Diverse websites gingen al uit van een verhoging naar een bedrag rond de 146.000. Het amendement, ingediend door kamerlid Grinwis, bepaalt dat het maximaal pensioengevend inkomen voor twee jaar wordt gefixeerd. Dat ter (gedeeltelijke) dekking van het in stand houden van de giftenaftrek in de winstbelasting en het verhogen van de beoogde grens voor giftenaftrek in de inkomenstenbelasting. De Eerste Kamer moet nog stemmen over het belastingplan en de amendementen erop.
Dat het maximaal pensioengevend inkomen wordt bevroren heeft tot gevolg dat de omvang van de tweede pijler twee achtereenvolgende jaren afneemt. De effecten op premieniveau (die overigens in de regel beperkt zullen zijn) zullen van fonds tot fonds verschillen. In de regel zal de gewogen gemiddelde leeftijd van de opbouw marginaal afnemen, omdat met name oudere werknemers inkomens zullen hebben die de verlaagde aftoppingsgrens te boven gaan. De kostendekkendheid van de premie zal daardoor doorgaans marginaal toenemen.
De verlaging van het maximaal pensioengevend inkomen heeft daarnaast arbeidsvoorwaardelijke gevolgen, die afhangen van de wijze waarop in 2015 is omgegaan met de (compensatie van de) invoering van de aftoppingsgrens. WTW heeft de invoering van nettoregelingen in 2020 in opdracht van het ministerie van Financiën geëvalueerd. Werknemers met inkomens boven de verlaagde aftoppingsgrens verliezen in 2025 de werkgeversbijdrage over (ten hoogste) circa 8.000 euro salaris.
De effecten kunnen groter zijn als het gaat om de afschaffing van de doorsneesystematiek. Compensatie wordt in de meeste transitieplannen bepaald als een percentage van de pensioengrondslag. Dat die grondslag voor werknemers boven de aftoppingsgrens lager wordt heeft dus tot gevolg dat de compensatie voor hen lager wordt.
Daarnaast worden compensatiepercentages bepaald op basis van een doorsnede van de gehele populatie, bijvoorbeeld aan de hand van gemiddeldes. Aftopping van toekomstige inkomensgroei voor werknemers met een inkomen dat nu nog onder die grens ligt kan daarbij ook een rol spelen. Zowel door middelingen als door de beperking van toekomstige loongroei die het gevolg is van de lagere aftopping kan het bevriezen van de aftoppingsgrens ook voor werknemers die onder die grens zitten gevolgen hebben, al zullen die gevolgen relatief beperkt zijn van omvang. Of dat ook effectief aan de orde zal zijn is een tweede, omdat de compensatiepercentages in de meeste transitieplannen gefixeerd zijn. Wel zullen pensioenfondsen vermoedelijk in de periode tot aan het transitiemoment moeten bewaken dat de compensatiepercentages adequaat en doelmatig blijven in wijzigende omstandigheden. In die monitoring kan er wel aanleiding zijn de gevolgen van de bevriezing van de aftoppingsgrens in aanmerking te nemen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert.