Het pensioenakkoord, dat in 2019 is overeengekomen tussen werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers en het (toenmalige) kabinet, wordt momenteel wettelijk verankerd in de Wet toekomst pensioenen. De invoering van die wet was beoogd voor 1 januari 2022 en was eerder al uitgesteld naar 1 januari 2023. Begin oktober is de beoogde invoeringsdatum verder uitgesteld naar 1 juli 2023. De uiterste datum waarop regelingen moeten voldoen aan het nieuwe stelsel verandert niet; die blijft staan op 1 januari 2027.
De uiteindelijke invoeringsdatum hangt af van de verdere kamerbehandeling. In de Tweede Kamer is de plenaire behandeling momenteel gaande; op donderdag 10 november heeft minister Schouten de beantwoording van de in de eerste termijn gestelde vragen beantwoord. Het doel is dat de stemmingen nog dit jaar plaatsvinden, en dat vervolgens de Eerste Kamer de wet in behandeling neemt. Daar heeft de huidige coalitie de steun van andere partijen nodig. PvdA en GroenLinks hebben in opzet het pensioenakkoord gesteund, en hebben zich in de kamerbehandeling tot dusverre constructief kritisch opgesteld. Met name hebben ze eisen gesteld aan het terugbrengen van de zogenaamde witte vlek; het percentage werkenden zonder pensioenopbouw. Dat percentage is in de afgelopen jaren sterk toegenomen, en PvdA en GroenLinks streven ernaar het ten minste te halveren. Daartoe moet de tweede pijler toegankelijker worden gemaakt voor pensioenopbouw, en stellen ze voor de startleeftijd voor pensioenopbouw te verlagen naar 18 jaar.
In het debat op 10 november werd verder uitvoerig stilgestaan bij de mogelijkheid om met geleend geld te beleggen. Die mogelijkheid wordt geboden in de solidaire premieovereenkomst (die feitelijk alleen voor pensioenfondsen bedoeld is), en niet in de flexibele premieovereenkomst (die ook door verzekeraars en PPI’s zal worden uitgevoerd). Naar aanleiding van het debat zal er naar het zich laat aanzien een limiet worden gesteld aan de mate waarin van deze mogelijkheid gebruik gemaakt kan worden.
De kern van de Wet toekomst pensioenen is dat alle regelingen premieovereenkomsten worden, met een leeftijdsonafhankelijke premie van maximaal 30% van de pensioengrondslag. Boven die maximumgrens zijn nog aanvullende premies toegestaan voor risicodekkingen, voor uitvoeringskosten, en eventueel voor compensatie aan actieve deelnemers. Op die hoofdregel bestaat een ruime uitzonderingscategorie. Er is namelijk een overgangsrecht voor huidige premieovereenkomsten en voor bestaande verzekerde regelingen. Voor hen wordt het toegestaan om voor werknemers die op het transitiemoment in dienst zijn uit te blijven gaan van een premie die hoger wordt naarmate de leeftijd toeneemt. Voor nieuwe werknemers vanaf die datum moet wel een leeftijdsonafhankelijke premie worden ingevoerd. Dat overgangsrecht geldt niet voor uitkeringsovereenkomsten bij pensioenfondsen.
Het uitstel naar 1 juli betekent onder meer dat ook de uiterste datum waarop een werkgever een premieovereenkomst (of een verzekerde regeling) moet hebben om in aanmerking te komen voor dat overgangsrecht doorschuift. Effectief komt uitstel van de wet tot 1 juli overeen met uitstel tot 1 januari 2024; er zullen weinig of geen regelingen zijn die al voor die datum formeel zullen voldoen aan de Wet toekomst pensioenen.
Onveranderd blijft het naar onze mening voor de hand liggen dat werkgevers het einde van hun lopende overeenkomsten aangrijpen om over te gaan naar het nieuwe stelsel (mits die einddatum gelegen is op of voor 1 januari 2027).
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert.