Rapport over de tweedepijlerpensioensector
De AFM heeft op 30 juni jl. een rapport over de tweedepijlerpensioensector gepubliceerd. Het rapport handelt met name over premieovereenkomsten, die ongeveer 5% van het totale belegde pensioenvermogen uitmaken (circa 52 miljard). Ongeveer een vijfde van de actieve deelnemers bouwt pensioen op in een premieovereenkomst, en er zijn ongeveer 225.000 lopende uitkeringen die ontstaan zijn uit een premieovereenkomsten, op een totaal aantal lopende uitkeringen van 4,4 miljoen.
De AFM heeft pensioenaanbieders gevraagd om inzicht te geven over de verschillende keuzes die de pensioenaanbieders hun deelnemers aanbieden en de mate waarin daarvan gebruik wordt gemaakt. Daarbij ging het om keuzes in de opbouwfase – dus bijvoorbeeld keuzes die deelnemers kunnen maken aangaande het beleggingsbeleid – en over keuzes op pensioendatum die van invloed zijn op de hoogte van het pensioen.
In het sectorbeeld ziet de AFM dat van alle deelnemers die een voorlopige keuze moeten maken voor een vaste of variabele uitkering, meer dan 95% van de deelnemers de standaardoptie die de betreffende pensioenaanbieder aanbiedt volgt. Daarbij maakt het niet uit of de standaardoptie een vaste uitkering of een variabele uitkering is.
In het kader van het pensioenakkoord is van belang hoe deelnemers om blijken te gaan met keuzemogelijkheden. Omdat de daarmee samenhangende risico’s verschuiven naar de deelnemer, wordt het steeds belangrijker dat de deelnemers goed worden begeleid bij de keuzes. De impact voor de deelnemer kan namelijk groot zijn als de keuze niet passend is, stelt de AFM. Recentelijk belichtte de AFM eveneens dat de keuzeomgeving invloed kan hebben op wat een deelnemer met betrekking tot pensioen uiteindelijk kiest. Zoals Willis Towers Watson ook waarnam voor nettoregelingen blijken deelnemers zeer overwegend de default te volgen. Dat geldt zowel voor de voorlopige keuze tussen vaste en variabele uitkering, als voor de uiteindelijke keuze op de pensioendatum. Slechts 6% koos voor een variabele uitkering.
De verschillen in risicoprofiel en risicohouding blijken zeer aanzienlijk te zijn. Op leeftijd 55 ligt het percentage zakelijke waarden in 20% van de gevallen onder de 42%, en in 20% van de gevallen boven de 75%. De wettelijke definitie van de risicohouding voor premieovereenkomsten zal in het nieuwe stelsel worden aangescherpt.
Om trends in de sector te kunnen volgen zal de AFM in de komende jaren dit onderzoek herhalen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert en Mike Veerman.