Op 1 februari heeft minister Koolmees de kamer ingelicht over de kabinetsinzet voor de toekomst van het pensioenstelsel, zoals hij vorig najaar had beloofd toen de onderhandelingen over het pensioenakkoord zonder resultaat waren beëindigd. Dit vooruitlopend op algemeen overleg in de commissie sociale zaken en werkgelegenheid van 6 februari. In de brief worden diverse wetsvoorstellen en onderzoeken aangekondigd die bij moeten dragen aan het toekomstige stelsel. In veel opzichten sluit de brief aan bij het regeerakkoord.
Afgaande op deze brief, en uiteraard afhankelijk van verdere verwikkelingen, ligt het voor de hand dat per pensioenfonds over enige jaren de keuze zal moeten worden gemaakt tussen een middelloonregeling met degressieve opbouw en een moderne premieovereenkomst – al dan niet met omzetting van bestaande rechten en aanspraken. Dat zal op zijn vroegst in 2021 zijn, maar zelfs dat lijkt moeilijk haalbaar.
Afschaffing doorsneesystematiek
In de eerste plaats gaat de brief opnieuw in op de afschaffing van de doorsneesystematiek. Willis Towers Watson heeft eerder al aangegeven dat dit element zeker zo belangrijk is als de vormgeving van het contract. In de komende maanden zal, in samenspraak met het CPB, worden gerekend aan de effecten hiervan voor verschillende soorten overeenkomsten. Daarbij zal ook een transitiekader worden opgesteld. Dat zal ook de voorwaarden bevatten voor een transitieplan dat werkgevers en werknemers decentraal zullen moeten opstellen. In eveneens op 1 februari aan de kamer gezonden antwoorden op vragen van kamerlid Van Rooijen geeft het ministerie aan dat de transitie evenwichtig moet zijn, maar dat compensatie niet verplicht zal worden gesteld. Voor het inzetten van fondsvermogen als bron van compensatie voor achteruitgang in pensioenvooruitzicht, zoals aan de orde kan zijn bij de dubbele transitie, zullen wettelijke maatregelen worden getroffen.
Aangegeven wordt dat het fiscaal kader na de afschaffing op premieniveau begrensd zal worden. Uitkeringsovereenkomsten zullen worden behandeld als premieovereenkomsten met directe inkoop.
Premieovereenkomsten
Het ministerie wil de Wet verbeterde premieregeling, die in 2019 wordt geëvalueerd, aantrekkelijker maken voor pensioenfondsen. Dat onder meer door delen van macrolanglevenrisico tussen gepensioneerden en niet-gepensioneerde deelnemers mogelijk te maken, en door een collectieve buffer te introduceren. Ook hierover zal de kamer voor de zomer worden geïnformeerd.
Zoals dat al algemeen gangbaar is in premieovereenkomsten, zal worden bezien hoe het life cycle beginsel ook in uitkeringsovereenkomsten beter tot zijn recht kan komen door de beleggingsmix leeftijdsafhankelijk te maken, mogelijk door twee collectieve mixen in te voeren. De CPB-notitie van november schetste al een voorbeeld daarvan. Wij merken op dat om dergelijke varianten mogelijk te maken fiscale regelgeving met betrekking tot toeslagverlening zal moeten worden aangepast.
Invaren
De brief gaat, zoals ook het regeerakkoord, van een nieuw contract dat naast de bestaande contractsvormen zal komen te staan. Invaren zal mogelijk worden gemaakt, maar zal niet verplicht of automatisch zijn. Daarvoor zal een waarderingskader worden opgesteld. Ook ingegaan pensioen zal kunnen worden omgezet, waarbij het uitgangspunt is dat het gehele pensioenvermogen voor de omzetting wordt benut. Een dergelijk waarderingskader kondigde het ministerie eerder aan in het kader van het concept pensioner carve out dat Willis Towers Watson introduceerde.
Eenmalige opname pensioenvermogen
Eveneens in lijn met het regeerakkoord wil het kabinet de opname van een deel van het pensioenvermogen op de pensioenleeftijd mogelijk maken. Gedacht wordt aan een maximum van 10%. Een hoofdlijnenbrief hierover is aanstaande, een wetsvoorstel wordt verwacht in het vierde kwartaal.
Overige onderzoeken
De brief gaat verder nog in op een aantal thema’s die al eerder waren aangekondigd. Het ministerie benoemt, zowel in de brief als in de aangehaalde beantwoording, dat de kortingsregels uit het huidige financieel toetsingskader mogelijk in het licht van overgangsregime herbezien kunnen worden, maar wel alleen als er voor die tijd duidelijke afspraken liggen over een nieuw contract.
Hoe snel een en ander ook tot concrete veranderingen zal leiden hangt onder meer af van de voortgang die vakbonden en werkgevers boeken, maar ook van de politieke slagkracht die het kabinet na de Eerste Kamerverkiezingen nog heeft. Vermoedelijk zullen daarvoor één of meer andere partijen, buiten de vier die het kabinet vormen, nodig zijn – allicht met eigen eisen en wensen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Wichert Hoekert.