Begrotingtechnisch is die afschaffing niet direct aantrekkelijk vanwege de transitielast die ermee gepaard gaat. In de perspectiefnota gaf het inmiddels demissionaire kabinet Rutte-2 aan daaraan bij te willen dragen in de vorm van fiscale faciliering van de compensatiebijdragen.
Netspar deed op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek naar de verschillen die zich tussen pensioenfondsen voor kunnen doen in de hoogte van de transitielast. Uitgangspunt is daarbij dat het gaat om transitie naar degressieve opbouw bij handhaving van de uitkeringsovereenkomst. Een gelijktijdige transitie naar een nieuw contract (bijvoorbeeld gebaseerd op persoonlijke pensioenvermogens) is dus niet in aanmerking genomen.
Een belangrijke bevinding die Netspar doet is dat de compensatielast die bij afschaffing van de doorsneesystematiek ontstaat sterk verschilt per pensioenfonds. De compensatie (die betrekking heeft op de achteruitgang in pensioenvooruitzicht die het gevolg is van afschaffing van de doorsneesystematiek) is met name hoger als de populatie binnen het fonds heterogener is. Voor de hand ligt dat de compensatie wordt gespreid over een betrekkelijk lange periode en voor rekening komt van sociale partners. Een nadeel van spreiding over een lange periode is dat het maatschappelijk draagvlak voor de compensatie geleidelijk, en mogelijk al tamelijk snel, zal afnemen.
Ten dele, zo merkte het Actuarieel Genootschap eerder ook op, kan de compensatielast worden gefinancierd uit de voordelen die ontstaan uit de afschaffing van de doorsneesystematiek – het gevolg van het vervallen van het omslagelement. Op landelijk niveau becijferde het CPB de compensatielast op 100 miljard, en het voordeel van het vervallen van het vervallen van het omslagelement op 8% van de premie. Voor beide cijfers geldt (zowel op landelijk als op fondsniveau) dat de veronderstellingen sterk bepalend zijn.
Wat daarnaast eveneens zeer bepalend is, is de wijze waarop het fiscaal kader wordt vormgegeven. Zo kan dat fiscaal kader zich kenmerken door een maximaal toegestaan opbouwpercentage per leeftijd, maar ook door een leeftijdsonafhankelijk premiepercentage, waaraan op fondsniveau invulling kan worden gegeven in een opbouwstaffel. Een andere vraag is hoe hoog de grens komt te liggen, omdat dat bepaalt of actuele premiepercentages (van relatief oude actievenpopulaties of fondsen met relatief ruime percentage) binnen het nieuwe fiscaal kader blijven passen.
Netspar sluit af met de aanbeveling dat de overheid bij alle fondsen nagaat wat de consequenties van afschaffing van de doorsneesystematiek zijn, voordat het wettelijk kader voor het transitiepad wordt bepaald. Fondsen en sociale partners doen er op hun beurt goed aan de eigen situatie tijdig in kaart te brengen.